Tijdens mijn laatste zoektocht naar zingeving strandde ik in de toiletten van het Brusselse Noord-Station. Zoals verwacht vond ik er meer vragen dan antwoorden en een fikse scheur toiletpapier waarmee ik het denkzweet op mijn voorhoofd depte. Verpozend bekeek ik het oogporrende interieur met zijn knalgele deuren en witgroen schaakbordmotief. Het had wel iets knus, vond ik, het leek me zelfs een prachtige plaats om te wonen en gezien mijn laatste verblijfplaats een dag eerder was opgehaald door de groendienst, waagde ik mijn kans.
‘ Hoeveel moet dat hier kosten?’, vroeg ik aan de beheerder en hij antwoordde: ‘ Veertig cent.’
Ik doorzocht meteen mijn zakken en vroeg of hij ook compost aanvaardde. Dat vond hij wel ok. Ik wreef een kleine, naar waarde geschatte klodder in zijn grijpgrage handjes en ging op de vloer zitten.
‘ Wat doet u nu?’, vroeg hij verbaasd, ‘ Bezoekers mogen niet op de grond zitten!’
‘ Bezoeker?’, schrok ik, ‘ Ik heb deze keet zonet opgekocht voor de restanten van een appel en een ei!’
Het mannetje zijn verbaasde ogen puilden uit zijn fotokaderdikke bril.
‘ Dat was niet de afspraak,’ stamelde hij, ‘ Voor mij bent en blijft u een bezoeker. Te weten…’
Hij haalde een stoffig, bruin boekje uit zijn zak, bladerde er doorheen en las: ‘ …elk menselijk persoon die veertig cent betaalt om in dit etablissement handelingen van urinatie, al dan niet stiekeme flatulentie, lozing van in meerdere of mindere mate verwerkt voedsel, verfrissing middels water of al dan niet synchrone combinaties van voorgaand genoemde handelingen te verrichten.’
‘ Er staat niks over zweet deppen,’ grijnsde ik, ‘ En gezien ik vooraf heb betaald, blijf ik hier tot ik waar krijg voor mijn geld, in extremis het moment dat ik mezelf bevuilend de pijp uit ga.’
Het mannetje likte aan zijn grijzende snorpuntjes en bladerde nerveus door het boekje. Zijn klamme handjes bleven bijna aan de pagina’s plakken. Onderwijl tuurde hij over het bladendek naar drie bussen Hollanders die fluitend het toilet uitliepen, zonder te betalen en met een snoepje uit het schaaltje. De toiletheer stortte in, bracht nog wat lucht uit en kroop moegestreden achter zijn tafeltje om op een wending te wachten.
Hem vakkundig negerend, richtte ik de living, keuken en badkamer in, terwijl de tijd oploste als babyslakken in een zoutberg. Toen ik net mijn plasma-tv wou installeren, kwam de toiletheer op mijn schouder tikken.
‘ We gaan bijna sluiten,’ zei hij.
‘ Eindelijk!,’ antwoordde ik, ‘ Ik kan wel wat tijd voor mezelf gebruiken.’
‘ U begrijpt me verkeerd. U moet vertrekken.’
‘ Mij best,’ zei ik, ‘ Dan ga ik in hongerstaking.’
‘ Maar hier is niks te eten,’ protesteerde het mannetje, ‘ Behalve de snoepjes op mijn schaaltje, al zijn dat eigenlijk gesuikerde bolletjes glas.’
Hoewel de gedachte aan opengereten smaakpapillen niet bepaald prikkelend was, droop het kwijl me uit de mond. De krachtige donder in mijn maag deed het tafeltje daveren en de glasbolletjes rinkelen. Mijn oren richtten zich smachtend op.
‘ Je schijnt honger te hebben,’ zei het mannetje, zichzelf heel opmerkzaam vindend.
Hij liep naar het tafeltje, stak plagerig een bolletje in zijn mond en omknelde grimlachend zijn bloed sproeiende strot.
‘ Mmmm… Wekkegh!’, sputterde hij driftig knarsend.
Het geluid zoog me naar het tafeltje. De geur greep mijn hand en gidste een bolletje naar mijn mond. Ik zoog erop en proefde iets bekends… Laxeermiddel! Ik spuwde het bolletje op de grond, waar het in duizend scherfjes uit elkaar spatte. Woedend probeerde ik de toiletheer te wurgen, maar eigenlijk dichtte ik het gulpende gat in zijn keel.
‘ Dank je wel,’ lipte hij, terwijl hij genoeglijk zijn vingers even kraakte, ‘ Ik neem wel weer over.’
Hij duwde mijn handen weg, drukte weer dicht en liep naar de telefoon: ‘ Assistentie in de Afdeling voor Primaire Noden gevraagd. Problemen code rood.’
Twee boomlange beveiligingsagenten stormden naar binnen. Ik vluchtte een toilet in, klapte de bril open en ging in de pot staan. Er werd hevig op de deur gebonsd. Een stem schreeuwde dat ik naar buiten moest komen.
‘ Nooit!’, riep ik stoer terug, ‘ Jarenlang heb ik gezocht naar een plaats als deze, eindelijk voelt het alsof ik ben thuis gekomen en nu…’
De woorden stokten in mijn keel. Een traan verdampte in mijn hoofd. Het bonzen hield aan en toen het kraken scheuren dreigde te worden, drukte ik op de sjas.
‘ Hij probeert zichzelf door te spoelen!’, schreeuwde de toiletheer, waarop de agenten met vijf cent het slot stuksloegen en naar binnen stormden. Ze zagen nog net hoe mijn hoofd door de afvoer verdween en vraten hun petjes op.
De stroom voerde me doorheen de riolen van de stad, wat een – toegegeven – allerminst appetijtelijke ervaring was. Het weinige verzet dat ik probeerde te plegen werd moeiteloos overspoeld door de meedogenloze golven tot ik uiteindelijk het bewustzijn verloor.
Onbepaalde tijd later werd ik gewekt door snerpend gesnater. Ik was omringd door een legioen pinguïns die me nieuwsgierig aanstaarden. Bij sommigen vielen de ogen daadwerkelijk uit hun kassen. Een van hen reikte me een vleugel, maar toen ik me er aan probeerde op te trekken, scheurde hij af. Ik plofte terug op het bijtend koude ijs en hoopte dat deze nachtmerrie het gevolg was van een openstaand slaapkamerraam. Maar wat ik zag was echt: een kolonie melaatse pinguïns, zo besloot ik definitief toen ik er eentje wanhopig zag dralen met een bordje voor ‘Free Hugs’.
Ik trok me weer op aan een brekende snavel en kwam overeind. De leider van de groep maakte zich groot en richtte zich tot de kudde: ‘ Hij is nu een van ons. Hij zal ons vervoegen tijdens onze barre tocht. Hij zal veelvuldig paren en nieuw leven bewaken tot hij sterft. Daarna zal hij vergeten worden.’
Dat was wat ik althans meende op te maken uit het getater.
Hierna nam de leider het voortouw en gidste zijn kudde. Ik volgde hen, mezelf niet afvragend waarheen, hoe lang of waarom. Als ik geen thuis had, was ik toch al onderweg. En zolang ik niet uit elkaar viel, al meer dan tevreden.