Er waren eens twee varkens die waren. Ze woonden met enkele kippen in een krakkemikkige stal bij een oude boer die elke dag hetzelfde deed. Opstaan, de dieren eten geven, eieren rapen, eieren bakken, eieren eten, het erf verzorgen en daarna kijken hoe mooi hij het weer gedaan had. Elke dag was hetzelfde en elke dag zagen de varkens hem rondslenteren en hetzelfde doen. Het enige dat veranderde waren de seizoenen en het weer. Soms was het koud, soms was het warm, maar de boer slenterde altijd aan hetzelfde tempo.
Er was maar één dag in het jaar die werkelijk anders was. Gruweldag, in hartje winter. Op die dag nam de boer bij het voederen de dikste kip uit de stal en nam haar mee in huis. Enkele tellen later steeg een hemeltergend gekakel en gekrijs op uit haar kippenstrot die de boer vakkundig oversneed. ’s Avonds wasemde de geur van geroosterde kip over het hele erf en kwamen alle dieren samen om te treuren. Elke gruweldag eindigde met een heus bombardement. Rond het erf weerklonken luide knallen die uiteenvielen in dwarrelend sterrenstof. De boer stond erbij en keek ernaar, een traan in de linkerooghoek, zijn hand op zijn gevulde maag.
‘Dat was weer een lekker kippetje,’ zei hij dan, maar hij zei het zonder vreugde.
Jaar na jaar werd de boer ouder en jaar na jaar verdwenen meer en meer kippen. Wat ooit een mooie roede van veertig stuks was werd in de loop der jaren uitgedund tot de laatste kip.
‘ Zeg Nancy,’ vroegen de varkens aan de vooravond van gruweldag, 'Ben je niet bang voor morgen?’
‘ Nee,’ zei Nancy vastbesloten, ‘ Mocht de boer mij slachten is er niemand meer die eieren voor hem kan leggen. Daarom denk ik dat hij deze editie iets anders zal eten.’
Iets anders.
De varkens braken zich het hoofd.
Wat viel er nog zoal te eten op de boerderij: gras, dennenappels, een vegetarische schotel op een blaadje van mest? Het besef ontvouwde zich langzaam tot een weet: een van hen zou geslacht worden. De boer was nu eenmaal een wrede, verzuurde beul. De varkens sloegen in paniek en renden als kippen zonder kop door de stal, toen Nancy hen fladderend tot stilstand bracht.
‘ Hou nu eindelijk op!’, riep ze, ‘ Er moet een oplossing zijn!’
‘ Ik begrijp wat je bedoelt,’ zei Fons, die het domste varken was en hij hurkte door zijn achterste poten om te persen.
‘ Wat ga je doen?’
‘ Eieren leren leggen,’ zei Fons, ‘ Ik denk dat ik er eentje heb.’
Hij raapte de buit vanonder zijn kont en stak ze triomfantelijk in de lucht.
‘ Euhm... Ik denk dat we het elders moeten zoeken,’ sprak het andere varken, Gabriël.
De volgende morgen betrad de boer de stal met zijn slagersmes, verlekkerd op een stukje varkensbout. Hij schrok toen zijn dieren verdwenen bleken en hij werd opgewacht door een man in maatpak.
‘ Ik ben de woordvoerder van de dieren,’ zei de man,’ U kent me mogelijk van op de televisie, ik heb nog voor het bisdom geopereerd en sindsdien heb ik besloten dat ik niet meer met mensen wil werken.’
‘ Van mijn erf!’, schreeuwde de boer zwaaiend met het mes.
‘ Rustig, beste man,’ zei de woordvoerder, ‘ Geef me de vrijheid om een en ander op te helderen. De dieren maken zich zorgen. Niet zozeer over zichzelf, maar over u. Ze zien u al jaren rondslenteren op uw erf, terwijl u dag in dag uit hetzelfde doet, met uitzondering van gruweldag. Terwijl de wereld feest viert, viert u uw eigen feest. Daarvoor moet elke keer een dier sterven, maar zoals u al dan niet weet zijn de dieren bijna op. Ze zouden zoveel meer kunnen zijn dan een kluif. Ze kunnen warmte zijn, gezelschap, liefde. Maar misschien bent u te blind voor dat alles, voor de schoonheid die u hebt, maar die u niet wil zien.’
‘ U heeft gelijk,’ stamelde de boer, compleet van zijn melk, ‘ Ik begrijp perfect wat u bedoelt.’
Die nacht vierde de boer voor het eerst in jaren feest in gezelschap. Fons, Gabriël en Nancy schoven aan bij de feestdis en na het maal genoten ze van de knallen en het sterrenstof. Allen een traan van geluk in de linkerooghoek, allen een hand op de maag die tot de rand was gevuld met woordvoerder. En zo werd het de mooiste gruweldag tot hiertoe.