Sommige mensen worden gebaard, anderen worden gekakt. Frits Bomans behoorde tot de tweede categorie. Een drol van een baby die uitgroeide tot een zak stront. Dikke, vlezige materie op een barkruk in café ‘De Roesten Tap’. Het soort keet waar steeds dezelfde mensen dezelfde gesprekken voeren op dezelfde muziek, klagend dat het vroeger beter was terwijl er gisteren ook al geen vandaag bestond. Waar er sprake is van feest van zodra er meer dan twee ledematen tegelijk bewegen en elk sprankeltje nieuw als een inbreuk of revolutie wordt ervaren. De intrede van Eva De Geest was dan ook niet minder dan een oerknal.
‘ Wat een moordwijf,’ mompelde Frits tegen de lege barkruk naast zich.
Het was op die barkruk dat zij kwam zitten. Zijn blik gleed langs haar welvingen naar haar gelaat dat zich minzaam draaide en open bloeide. Lippen om in te bijten, een neusje om leeg te zuigen en ogen om uit te snijden en in een doosje onder je bed te verstoppen. Ja, Frits had het nogal moeilijk om grote emoties te kanaliseren.
‘ Wat drink je van me?’
Frits viel bijna van zijn kruk.
Vroeg deze hemelse verschijning nu echt wat hij wou drinken? Hij probeerde door haar steelse blik te kijken en stamelde: ‘ Lululululeffe. Blond.’ Zoals je prachtige haren, dacht hij, ik zou er mij aan verhangen mocht het mij dichter bij God brengen. Ze bestelde. Gedistingeerd, zonder oog voor de al even geile barman of andere haantjes. Een blonde Leffe en een watertje, plat. De barman wou een grapje maken over dat platte aspect, maar haar al te pronte borsten indachtig besloot hij wijselijk te zwijgen. Hij schonk zonder morsen en plukte de centen uit haar handen zonder te strelen.
Ze vroeg wat Frits zoal deed. Hoe deed wat deed? Hij zat op een barkruk inwendig te sterven, ootmoedig toegevend dat hij werkzoekende was. Dat vond ze wel interessant en ze wou weten wat hij dan zocht. Iets in de informaticasector, zei hij, want hij kende alles van computers, althans in de jaren ’80. Voor het al te gênant werd begon ze over zichzelf. Ze deed een en ander, hij luisterde er niet echt naar en kon maar een ding denken: ‘ Hoe krijg ik dat wijf in mijn bed? En wat moet ik doen als het me effectief lukt?’
Het geschiedde. Het gesprek liep ten einde en ze vroeg of hij meeging. Dat zag hij wel zitten, in zekere zin. De rest van het café staarde naar het gebeuren, te ademloos om hen achterna te fluiten. Hij volgde haar golvende haren die net niet over haar kont rolden. Hij dacht tegen een paal te lopen, teneinde zichzelf te doen ontwaken, maar hij liep er toch maar naast en klom bij haar in de auto. Het was een klein wagentje, te klein voor zijn logge lijf en hij kon zich ook niet bukken om zijn zetel achteruit te zetten, dus hielp ze hem een handje.
‘ Maak je niet druk, liefje,’ zei ze, ‘ Ik zal je wel even helpen met je hendeltje.’
Het klonk als een flard uit een goedkope pornofilm en dat was ook wat het worden zou, als het er al van kwam. De laatste keer dat er een vrouw aan Frits zijn lijf had gezeten was toen hij gereanimeerd moest worden nadat hij per ongeluk in een polonaise was gesukkeld.
Ze kwamen bij haar thuis. Het was een moderne flat, minimalistisch en kraaknet, waar zijn lijf de feng shui verstoorde. Hij probeerde zich in de hagelwitte zetel te vleien, maar het ding pufte en kraakte onder zijn gewicht. Ze ging naast hem zitten en streelde zijn hand, pulkte aan zijn worstdikke vingerstompjes.
‘ Ik ga iets gepast aantrekken,’ vatte ze de stilte samen.
Ze verdween en daar zat hij dan. Hij probeerde zichzelf moed in te spreken, terwijl het zweet in dikke slierten van zijn lijf droop. Hij moest iets drinken en ook wel een douche nemen. Eigenlijk moest hij gewoon verdwijnen, wegvluchten voor een droom die hem zou verpletteren mocht hij uitkomen. Hij stond op en wandelde door de kamer, in zijn hoofd herhalend wat zijn moeder altijd zei: ‘ Je bent even goed als de anderen. Minstens.’ Ja, dat was hij. Hij, Frits Bomans! Hij mompelde en wauwelde, ijlde koortsig zwalpend naar de koelkast. Misschien was het onbeleefd, maar dat kon hem niet deren. Deze vrouw had in die mate haar zinnen op hem gezet dat ze hem alles zou vergeven, behalve falen. Hij moest presteren.
Hij moest een slok.
Hij trok de koelkast open en keek verbaasd naar hetgeen hij aantrof: rood. Veel rood. Grote vacuüm verpakte hompen vlees. Deze vrouw leek niet vies van een stevige lap. Verward greep hij naar de fles water in het zijvak en dronk ervan. Het smaakte naar lang gerijpte scheet. ‘ Schatje, ik ben er!’, riep de stem achter hem. Het was onmiskenbaar Eva De Geest, maar het klonk als iemand anders. Ze had zich omgekleed en was gehuld in een witte schort. Hij zag iets glimmen in haar gehandschoende klauwen. Grijnzend, niet langer glimlachend kwam ze dichterbij en zei: ‘ Kom hier, lekker stuk. Ik wil je in mij voelen.’