woensdag 1 oktober 2008

Vondst

Ik zat op de rand van mijn bed en wachtte op een of andere idiote vondst, toen er plots een boswachter zonder oorbellen verscheen. Hoewel ik alle moeite deed om mijn teleurstelling te verbergen achter een rondslingerende Streekkrant, barstte hij spontaan in tranen uit.
‘ Ik ben waardeloos,’ griende hij, ‘ Niet alleen als idiote vondst. Maar ook als boswachter. Dit is een kamer, godbetert. Een slaapkamer, zelfs! In Zele, nog wel!
‘ Excuseer, maar nergens komt een slaapkamer beter tot zijn recht dan in dit dorp,’ sprak ik plechtig, ‘ Oh, Zele, glorieus baken van jenever, vlas, mest en kultuur met een k, aan uw behaarde tenen wil ik u werpen! Daarenboven hebben we hier wel degelijk bossen.’
‘ Maar niet het Grote, Geurige Okselbos!’, snikte hij, ‘ Je weet niet wat het is, als je het niet gezien hebt. Een beetje zoals wanhopige, hete, Russische bruidskandidates, met dat verschil dat het Grote, Geurige Okselbos wel degelijk bestaat. De bewoners leven ondergedompeld in een permanente, verdovende walm, laven zich aan de liefde en wat de poriën hen schenken, terwijl hun zonnefrisse kinderen op dikke zweetdruppels van grote, lange haarbanen ritsen. Het is één grote, harige hemel.’
Mijn dwaze grijns hakte in op zijn pose. Hij slorpte zijn smart door zijn neus en zei: ‘ Maar als je dat niet interessant vindt, kan ik je ook naar een bankkantoor gidsen.’
‘ Een bankkantoor? Wat moet ik daar nu mee aanvangen?’
‘ Volg je geen actualiteit?’, gromde de boswachter verbolgen, ‘ Of lees je alleen artikels over Wendy Van Wanten? De wereld staat op springen, man! De beurs gaat helemaal loos! We zijn blindelings in de val gelopen, hebben iets opgebouwd met modder en bagger uit de poten van gretige, lafhartige honden. En nu zal die zogeheten welvaartsconstructie instorten! Uit het puin zullen meedogenloze legers herrijzen. Kwijlend van bloedlust zullen ze de moordhoorn blazen over onwetende, zwarte schapen. Kudde tegen kudde. Hard tegen hard. Oog om oog, tand om tand. Boontje om zijn loontje. Pief paf poontje. De kat uit de boom.’
‘ Ach man, ga een ontsnapte kindermoordenaar vangen,’ lachte ik, ‘ Je praat nonsens.’
‘ Uiteraard, daarvoor ben ik hier,’ antwoordde hij, ‘ Al voel ik me eerder op mijn plaats in het bos.’
Ik kauwde bedachtzaam op mijn nachtlampje en zei: ‘ Weet je wat, laten we er dan gewoon naartoe gaan.’
‘ Hiep hoi,’ riep de boswachter en hij maakte een vreugdedansje.

We vatten de lange tocht aan, zwierven langs kebabzaken en fietspaden, toen mijn GPS bliepend het leven liet.
‘ Waar zijn we?’, vroeg de boswachter verward.
‘ Ommegangstraat,’ las ik op een bordje en zei: ‘ Ik denk dat er iets fout is gelopen. De berekening van de locatie heeft het systeem overbelast. We zullen het Grote, Geurige Okselbos nooit vinden… Dit is een ramp!’
Strijdvaardig stond de boswachter op en sprak: ‘ Gelukkig kunnen we rekenen op mijn door ’s werelds grootste speelgoedfabrikant gepatenteerde en binnenkort op menige speelplaats nagespeelde superkracht.’
‘ En wat mag dat dan wel zijn?’
‘ Zelfvertrouwen!’
‘ Allemaal goed en wel,’ zei ik, ‘ Het is beter dan niks, maar ik vraag me toch af hoe dit ons zal helpen in onze nobele queeste?’
‘ Gewoon, vertrouwen op jezelf,’ bromde de boswachter geïrriteerd.
Ik plooide mijn lippen tot een betweterige grijns en zei: ‘ Je bedoelt allicht: vertrouwen in jezelf.’
Zijn barstende ego kraakte het middelpunt van zijn ruggengraat. Zijn zwetende hoofd kwam dreigend overeind.
‘ Dit pik ik niet, sterveling,’ riep hij ziedend, ‘ Hiervoor zal je boeten.’
Hij haalde een vreemd wapen uit zijn tas en hield de horizontaal dubbele loop voor mijn beide ogen, waarop hij plotsklaps in een reus veranderde. Verblind door paniek gooide ik het wapen naar zijn kop en ging er gillend vandoor. Toegegeven, er gillend vandoor gaan is voor mietjes. Maar dat interesseert me niet. Dan ben ik maar een mietje. In de dood zijn we toch allemaal gelijk, dus waarom sterven voor je imago?

Maar soit, ik rende en rende. En daarna rende ik nog wat meer. Zo bleef dat maar doorgaan tot ik de hele wereld rond was gehold en terug in de Ommegangstraat ontdekte dat de boswachter honderd procent verdwenen was. Dat dacht ik tenminste, want plots verscheen hij vanachter een luchtspiegeling die iets weg had van een grassprietje.
‘ Hoezee!’, schreeuwde hij, ‘ Hoezee!’
‘ Hoezee?’, vroeg ik, ‘ Watzee? Waaromzee?’
‘ Yatzee!’
‘ Man, dit slaat op niks,’ zei ik, ‘ Ik vrees dat je moet sterven, want je bent zowat de zieligste creatie die ooit is ontsproten aan de endeldarm van mijn brein. En geloof me… Als je bedenkt wie de vorige was (Danny Dorito, volksdanser in die zin dat hij wel eens danste in de buurt van volk; Nvdr.), is dat rampzalig tot levensonvatbaar. Ga je het zelf doen of moet ik je een handje helpen?’
‘ Dat hangt er vanaf wat het minste pijnlijk is. Ik dacht iets te doen met een elektrische fietspomp en een naald, maar ik zoek nog een passend tsjoepke, dus als je iets beters kan bedenken...’
‘ Vraag me niet iets te bedenken, want dit is niet het moment. Mijn arme brein is bezoedeld als een kakbarak op de laatste dag van een zomerfestival. Ik. Moet. Afsluiten.’

En ik nam een geweer en schoot hem dood. De bloedrode afdruk met korrelig reliëf was prachtig. Blijkbaar moest de brave creatie eerst sterven, om zijn ware schoonheid te openbaren. Het was kunst. Reeds diezelfde avond vond ik een geïnteresseerde koper, die niet alleen mijn muur meenam, maar ook een kapotte joystick, waarover ik zei dat hij symbool stond voor onze zielige pogingen om onze eigen levens te controleren. De man, een vette Duitser met een verniste braadworst op zijn hoed, vond het wünderbar en kocht ook een rol wc-papier, omdat hij heel dringend moest kakken. Vraag en aanbod resulteerden in een fortuin, waarmee ik een vet kasteel kocht en een dvd-box van ‘Familie’.

Terwijl de serie meeslepend lag te smelten in het haardvuur, blikte ik naar de onbekende grootheid in de hemel en zei: ‘ Eind goed, al goed. Over tot de orde van de dag!’

Geen opmerkingen: