‘ Wat zal ik nu eens doen met mijn diploma Meester in de Passiviteitkunde,’ dacht ik bij mezelf, waarop ik langzaam in slaap donderde. Toen ik drie uur later wakker werd, beviel ik van het ei van Columbus. U vraagt zich misschien af hoe dat precies kon geschieden. Laat ik het er bij houden dat Columbus een handige gladjanus is en ik een diepe slaper ben met een zeer soepele anus. Ik kraakte het ei en bakte het op een pannetje. Ik snoof de walmen op en zei bij mezelf: ‘ Eureka! Ik heb het gevonden.’ Wat ik had gevonden, wist ik nog niet precies. Maar dat ik het had gevonden was overduidelijk. Euforisch danste ik naar de zetel, alwaar ik mij voor een tweetal uur neerplantte. Langzaam kreeg de vreugde de vorm van een haalbaar idee. Ik had slechts twee dingen nodig: mijn grenzeloze wijsheid en een nepgouden muurplaat waarop in sierlijke letters zou staan: ‘ FDK Philosophical Consultancy’. Een antwoord op al uw vragen.
Ik ging meteen naar de vdab om een startbeurs te vragen, maar daar werd ik zonder pardon buiten gesmeten.
‘ Dat is de oudste truuk uit het grote profiteerboek!’, riep de stijve vrouw me achterna, terwijl ze me beschoot met haar M16.
Aldus restte er me niks anders dan een subsidieverzoek te richten tot ons gemeentebestuur en de FOEF (Filosofische Onderzoekspraktijk voor Eender welke Fragen), maar beiden antwoordden dat ze dit geen zinvol idee vonden. ‘Kan u me dan wel een zinvol idee noemen in het licht van de vermeende eeuwigheid en de oneindig geachte kosmos?’, repliceerde ik in een volgende brief. ‘Deze vraag negeren,’ stuurde de FOEF terug. Het gemeentebestuur zond me een stylo en een grappig hoedje in de Zeelse driekleur.
‘ Jullie missen een unieke kans,’ zei ik bij mezelf en ik pakte een wit blad papier waarop ik de naam van mijn bureau stiftte. Ik dacht nog even om het Filiposofie Consultincy te noemen, maar dat leek me al snel een achterlijk idee. Ik hing het papier aan mijn voordeur en wachtte in de zetel tot de eerste klant kwam. Dat gebeurde drie dagen later. Het was een breed grijnzende plurk in maatpak.
‘ Goedendag,’ zei hij, ‘ Heeft u soms last van stof?’
‘ Welk soort stof bedoelt u?’, vroeg ik, ‘ Stof tot nadenken of stoffelijkheid?’
‘ Ik bedoel stof zoals in de gang of onder de kast,’ zei hij, ‘ Gewoon stof.’
‘ Beste man, je kan niet zomaar veronderstellen dat er iets bestaat als gewone stof,’ zei ik, ‘ En nu wil ik graag dat u vertrekt… Of ik stop je stofzuigers waar het pijn doet.’
‘ Ik verkoop geen stofzuigers,’ zweette de man, ‘ Maar neussprays.’
‘ Had dat dan meteen gezegd,’ zei ik, ‘ Geef me er dan maar een stuk of zeven… Kijk daar: een naakt vogeltje!’
Ik wees naar het lege luchtdek. De man keek op en ik vluchtte snel weg. Toen ik even later terugsloop naar mijn woonst, was hij verdwenen. Verkopers, je moet ze weten aan te pakken.
Ik ging terug in de zetel liggen, wachtend op een echte klant. Deze dook – vreemd genoeg - niet veel later op, alsof de verkoper de dynamiek van deze ruimte had aangezwengeld. Het was een kleine, verschrompelde man met een overall en een petje van een veevoederbedrijf. Hij vroeg of hij mijn toilet mocht gebruiken.
‘ Dat mag,’ zei ik zo kalm mogelijk, ‘ Maar dan moet u wel een vraag stellen.’
‘ Dat heb ik toch net gedaan?’
‘ Een filosofische vraag,’ zei ik, ‘ Zoals: kan ik aanspraak maken op ware vrijheid of als het ons niet bedrukte dat we hier voorheen niet waren, waarom zou het ons dan nu bedrukken dat we er straks niet meer zullen zijn?’
‘ Goed,’ mompelde de boer verdwaasd, ‘ Maar mag ik eerst gaan kakken?’
‘ Natuurlijk mag dat,’ zei ik, ‘ Achter in de gang, de eerste naar links, dan naar rechts, dan diagonaal door de veranda, de tuin oversteken – via het gangpad, niet over het gras – achter het tuinhuisje, boven op de rest. Krantenpapier staat in de living, toiletverstuiver naast de hoop.’
De man bedankte me en kwam even later terug. Hij zag een beetje groen.
‘ Heb je een vraag bedacht?’, vroeg ik meteen.
‘ Jazeker,’ zei de man, ‘ Wat is de zin van het leven?’
Ik zuchtte. Deze vraag was even essentieel als voorspelbaar. Anderzijds waren het dit soort vragen die mijn bureau zou beantwoorden. Als ik deze man een positief antwoord kon geven, zou hij dit ongetwijfeld gaan vieren op café en het doorvertellen aan zijn vrienden. En zoals men weet is mond aan mond reclame de allerbeste, vooral in de filosofische sector.
‘ Voor ik u een antwoord geef,’ zei ik, ‘ Wil ik u er toch even attent op maken dat dit de duurste vraag is uit ons aanbod. Maar omdat u de eerste klant bent, krijgt u het antwoord gratis. Als ik het tenminste vind.’
‘ Mooi,’ mompelde de man. Hij verlangde duidelijk naar een pint.
‘ Nu, als u deze vraag stelt,’ zei ik, ‘ Gaat u er vanuit dat het leven sowieso een zin heeft. Dat is het eerste facet dat we moeten onderzoeken. Tenzij u er van overtuigd bent dat het zo is.’
‘ Natuurlijk heeft het zin,’ zei de man, ‘ Zoals de grote, vrouwelijke filosoof Els De Schepper reeds schreef in haar bestseller Het heeft zin.’
‘ Zozo,’ knikte ik goedkeurend, ‘ Mijnheer is belezen.’
‘ Ik heb het niet echt gelezen, hoor,’ bloosde de man, ‘ Waarom zou ik, als de essentie in de titel staat. Vandaar mijn vraag: wàt is de zin?’
‘ Daar heeft u een punt. De zin van het leven, door u en Els De Schepper verondersteld dat die er zou zijn, is…’
Ik dacht diep na en zei uiteindelijk: ‘ Mijn waarde man. De kracht van bepaalde vragen schuilt er net in dat er geen duidelijk antwoord is. Daarom is het soms beter om de vraag te koesteren in plaats van het antwoord.’
De man protesteerde: ‘ Mijnheer, ik mag dan wel een achterlijk boertje zijn die onbetamelijke dingen doet met zijn melk, maar dit is de grootste onzin die ik ooit heb gehoord. ’t Is te zeggen: u geeft geen antwoord, u geeft extra gewicht aan de vraag. Dat kan u misschien net het nut van filosofie vinden, maar dat zal me aan mijn reet roesten. En nu moet u me excuseren. Ik ga een beetje op mijn veld staan en schijnbaar mijmerend in de verte staren, één zijnde met de natuur die ik daarna met vette winst verkoop op allerlei beurzen. U weze gegroet.’
‘ U ook,’ zei ik en duwde hem naar buiten. Bij de voordeur, keek ik naar het blad. Ik twijfelde of ik het zou laten hangen. Ach, het zou uiteindelijk weinig verschil maken. Geïnteresseerden waren altijd welkom. En als er niemand kwam… Tja, dan deed ik gewoon verder met hetgeen ik aan het doen was.
Ik ging meteen naar de vdab om een startbeurs te vragen, maar daar werd ik zonder pardon buiten gesmeten.
‘ Dat is de oudste truuk uit het grote profiteerboek!’, riep de stijve vrouw me achterna, terwijl ze me beschoot met haar M16.
Aldus restte er me niks anders dan een subsidieverzoek te richten tot ons gemeentebestuur en de FOEF (Filosofische Onderzoekspraktijk voor Eender welke Fragen), maar beiden antwoordden dat ze dit geen zinvol idee vonden. ‘Kan u me dan wel een zinvol idee noemen in het licht van de vermeende eeuwigheid en de oneindig geachte kosmos?’, repliceerde ik in een volgende brief. ‘Deze vraag negeren,’ stuurde de FOEF terug. Het gemeentebestuur zond me een stylo en een grappig hoedje in de Zeelse driekleur.
‘ Jullie missen een unieke kans,’ zei ik bij mezelf en ik pakte een wit blad papier waarop ik de naam van mijn bureau stiftte. Ik dacht nog even om het Filiposofie Consultincy te noemen, maar dat leek me al snel een achterlijk idee. Ik hing het papier aan mijn voordeur en wachtte in de zetel tot de eerste klant kwam. Dat gebeurde drie dagen later. Het was een breed grijnzende plurk in maatpak.
‘ Goedendag,’ zei hij, ‘ Heeft u soms last van stof?’
‘ Welk soort stof bedoelt u?’, vroeg ik, ‘ Stof tot nadenken of stoffelijkheid?’
‘ Ik bedoel stof zoals in de gang of onder de kast,’ zei hij, ‘ Gewoon stof.’
‘ Beste man, je kan niet zomaar veronderstellen dat er iets bestaat als gewone stof,’ zei ik, ‘ En nu wil ik graag dat u vertrekt… Of ik stop je stofzuigers waar het pijn doet.’
‘ Ik verkoop geen stofzuigers,’ zweette de man, ‘ Maar neussprays.’
‘ Had dat dan meteen gezegd,’ zei ik, ‘ Geef me er dan maar een stuk of zeven… Kijk daar: een naakt vogeltje!’
Ik wees naar het lege luchtdek. De man keek op en ik vluchtte snel weg. Toen ik even later terugsloop naar mijn woonst, was hij verdwenen. Verkopers, je moet ze weten aan te pakken.
Ik ging terug in de zetel liggen, wachtend op een echte klant. Deze dook – vreemd genoeg - niet veel later op, alsof de verkoper de dynamiek van deze ruimte had aangezwengeld. Het was een kleine, verschrompelde man met een overall en een petje van een veevoederbedrijf. Hij vroeg of hij mijn toilet mocht gebruiken.
‘ Dat mag,’ zei ik zo kalm mogelijk, ‘ Maar dan moet u wel een vraag stellen.’
‘ Dat heb ik toch net gedaan?’
‘ Een filosofische vraag,’ zei ik, ‘ Zoals: kan ik aanspraak maken op ware vrijheid of als het ons niet bedrukte dat we hier voorheen niet waren, waarom zou het ons dan nu bedrukken dat we er straks niet meer zullen zijn?’
‘ Goed,’ mompelde de boer verdwaasd, ‘ Maar mag ik eerst gaan kakken?’
‘ Natuurlijk mag dat,’ zei ik, ‘ Achter in de gang, de eerste naar links, dan naar rechts, dan diagonaal door de veranda, de tuin oversteken – via het gangpad, niet over het gras – achter het tuinhuisje, boven op de rest. Krantenpapier staat in de living, toiletverstuiver naast de hoop.’
De man bedankte me en kwam even later terug. Hij zag een beetje groen.
‘ Heb je een vraag bedacht?’, vroeg ik meteen.
‘ Jazeker,’ zei de man, ‘ Wat is de zin van het leven?’
Ik zuchtte. Deze vraag was even essentieel als voorspelbaar. Anderzijds waren het dit soort vragen die mijn bureau zou beantwoorden. Als ik deze man een positief antwoord kon geven, zou hij dit ongetwijfeld gaan vieren op café en het doorvertellen aan zijn vrienden. En zoals men weet is mond aan mond reclame de allerbeste, vooral in de filosofische sector.
‘ Voor ik u een antwoord geef,’ zei ik, ‘ Wil ik u er toch even attent op maken dat dit de duurste vraag is uit ons aanbod. Maar omdat u de eerste klant bent, krijgt u het antwoord gratis. Als ik het tenminste vind.’
‘ Mooi,’ mompelde de man. Hij verlangde duidelijk naar een pint.
‘ Nu, als u deze vraag stelt,’ zei ik, ‘ Gaat u er vanuit dat het leven sowieso een zin heeft. Dat is het eerste facet dat we moeten onderzoeken. Tenzij u er van overtuigd bent dat het zo is.’
‘ Natuurlijk heeft het zin,’ zei de man, ‘ Zoals de grote, vrouwelijke filosoof Els De Schepper reeds schreef in haar bestseller Het heeft zin.’
‘ Zozo,’ knikte ik goedkeurend, ‘ Mijnheer is belezen.’
‘ Ik heb het niet echt gelezen, hoor,’ bloosde de man, ‘ Waarom zou ik, als de essentie in de titel staat. Vandaar mijn vraag: wàt is de zin?’
‘ Daar heeft u een punt. De zin van het leven, door u en Els De Schepper verondersteld dat die er zou zijn, is…’
Ik dacht diep na en zei uiteindelijk: ‘ Mijn waarde man. De kracht van bepaalde vragen schuilt er net in dat er geen duidelijk antwoord is. Daarom is het soms beter om de vraag te koesteren in plaats van het antwoord.’
De man protesteerde: ‘ Mijnheer, ik mag dan wel een achterlijk boertje zijn die onbetamelijke dingen doet met zijn melk, maar dit is de grootste onzin die ik ooit heb gehoord. ’t Is te zeggen: u geeft geen antwoord, u geeft extra gewicht aan de vraag. Dat kan u misschien net het nut van filosofie vinden, maar dat zal me aan mijn reet roesten. En nu moet u me excuseren. Ik ga een beetje op mijn veld staan en schijnbaar mijmerend in de verte staren, één zijnde met de natuur die ik daarna met vette winst verkoop op allerlei beurzen. U weze gegroet.’
‘ U ook,’ zei ik en duwde hem naar buiten. Bij de voordeur, keek ik naar het blad. Ik twijfelde of ik het zou laten hangen. Ach, het zou uiteindelijk weinig verschil maken. Geïnteresseerden waren altijd welkom. En als er niemand kwam… Tja, dan deed ik gewoon verder met hetgeen ik aan het doen was.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten