zondag 18 oktober 2009

De schrijver

De schrijver schrijft, een joint in de mond, een fles rode wijn gistend op de kast. In het holst van de nacht bedruipt hij zichzelf met de klamme romantiek van grote geesten gevangen in zolderkamers. De literaire projectie van dat bestaan is zijn hoogste streefdoel, maar het verzuipt in de verstopte rioolputjes van zijn fantasie. Hij probeert de sfeer van de krakende plaat te verklanken in klaterend proza, maar de holle woorden weerkaatsen niets. Wat hij produceert is onzichtbare levenskunst, zielloos plagiaat van wereldberoemde leeglopers. Hijzelf is niet wereldberoemd, hoeveel joints hij ook rookt, hoeveel wijn hij ook laat gisten. Hoe sfeervol het lampje op zijn rommelige bureau ook staat te branden, hij krijgt het niet verteld.Volledig uitvullen
Als hij de volgende ochtend ontwaakt gaat hij naar de werkwinkel. Zijn levensgids, Annemie, heeft een job voor hem gevonden: ‘ Verkoopster in een kledingszaak.’
‘ Heb je mij al eens goed bekeken,’ wil de schrijver zeggen, maar zijn vage gebaren verzuipen in zijn veel te grote jas.
Annemie begrijpt het niet. Of wil het niet begrijpen. Ze heeft geen boodschap aan zijn vermeende capaciteiten waarvan de economische rendabiliteit nog vermeender zijn. Dat vindt de schrijver soms romantisch, maar vandaag vindt hij het maar niks. Objectief bekeken is hij een werkloze pummel die nergens voor deugt. Gelukkig leeft hij in zijn eigen hoofd, een open vlakte begrensd door dicht beboste bomen, waarachter het constante, maar zelden krachtige gegrom van wolven en haaien weerklinkt. Af en toe toont er eentje zijn kop, doorgaans is het Annemie, maar soms ook zijn ex of een zoveelste uitgever die echt niet op hem zit te wachten, die het zelfs niet de moeite vindt om hem weg te rukken en op te vreten.
Nee, zittend aan dit gladde bureau in dit kille lokaal, vastgepind op dit wipneusje is de schrijver onbestaande.
Maar een verkoper is hij al evenmin. Het duurt dan ook lang voor hij die boodschap kan verpakken en Annemie hem eindelijk laat gaan.

Eens op zijn kamer komt de schrijver weer tot leven. Hij opent een fles wijn en zet ze op de kast. De joint vat vuur. Het licht gaat uit. Het lampje aan. Hij bekijkt de zesentwintig en zoveel mogelijkheden op zijn klavier, de bouwstenen van een blad vol inkt.
‘ Op welke van mijn talloze boodschappen zit de wereld te wachten? ’, denkt de schrijver, ‘ Of zal ik hen gewoon een goed verhaal voorschotelen?’
Iets verstoort zijn concentratie en komt de kamer binnen. Het is een groen, wrattig wezen met een penisachtige slurf waar rozige smurrie uitdruipt. Het heeft een driedelig maatpak aan, ook al heeft het geen armen of benen. Het is blubber, knorrend en druipend. Het is niet duidelijk of hij de schrijver wil ontvoeren, opeten of troosten. En nog minder of er andere mogelijkheden zijn. De schrijver denkt aan grote geesten die schreven onder invloed.
‘ Hoe deden ze dat toch?’, vraagt hij aan het wrattige wezen.
Het wezen probeert zijn schouders op te halen, maar het heeft er geen. Hetzelfde voor verstand, dus blijft het proberen tot het sterft van uitputting.
De blubber verteert sissend tot er enkel een gestold klompje overblijft. De schrijver schopt het onder de kast. Rommel genoeg op zijn kamer.

Dan gaat hij terug aan zijn bureau zitten en wekt de soezende nacht met een kermende sax.
‘ Tijd om te ontwaken,’ zegt de schrijver tegen het blanco en hij neemt een lang blaadje zinvol lijkend papier. Kort flitst een vonk in de duisternis, maar haar smeulende energie wordt al gauw weer uitgedoofd.

Vierentwintig uur zijn voorbij.

Geen opmerkingen: