zondag 21 maart 2010

Flard

Mevrouw Vastmans en ik dwaalden door Madrid, op zoek naar een kortfilmfestival, wat ons wel spannend en exotisch leek omdat alle films in het Spaans waren en we er geen bal van zouden begrijpen. ’t Is toch wat anders dan een Almodóvar huren en de ondertitels uitzetten, dachten we zo, dat kunnen we thuis nog genoeg.


Na enig zoekwerk strandden we in een gelig gebouw met drie verdiepingen. Het leek ons wel plausibel dat zo’n kortfilmfestival daar zou plaatsvinden, dus gingen we naar binnen. Maar de eerste verdieping was leeg, die diende enkel om het getal drie te vervolmaken en een pad naar de lift te creëren, wat we naadloos volgden. We lieten ons naar beneden voeren en landden in een bomvolle zaal waar gespierd Spaans doorheen galmde. Een speech! We werden meteen enthousiast: ook hier zouden we geen bal van begrijpen! En er was wijn! Een hele tafel vol.

Een man van de security, met bolle kaken en opplaksnor, beende op ons af.

‘ Journalistos?’, vroeg hij fel. Het kan ook een ander woord zijn, maar binnen de Jommekiaanse sfeer van het moment klonk het zoals het klonk.

‘ Si! Si! Journalistos!’, zei ik en toonde mijn lerarenkaart, wat me er aan herinnerde dat we eigenlijk op 'zakenreis' waren.

‘ Journalistos importante,’ zei ik en wees naar mijn uurwerk, want belangrijke mensen komen altijd te laat. Veel te laat. Een daverend applaus barstte los en de veiligheidsagent liep naar het podium om de twee sprekers de zaal in te gidsen. We vervoegden het volk en klapten enthousiast in onze handen, terwijl de sprekers (twee topkoks die iets weg hadden van de gebroeders Super Mario) een leger kelners lieten aanrukken om hun nieuwste creaties te verspreiden.


Mevrouw Vastmans en ik lieten ons meevoeren met de stroom genodigden die naar de wijntafel deinde en begonnen gezellig mee te drinken. Ik wenkte een kelner die ons dreigde voorbij te lopen en nam een paar toastjes met Japanse everzwijnpaté in honingdip. Dit was het startschot van een heuse jacht waar ik ook een lading kaviaar scoorde en x-aantal andere dingen die zodanig exclusief waren dat ik enkel de kostprijs proefde. Dat en de kleffe smaak van gistende wijn die ik telkens wegspoelde met een nieuw glas. Ondertussen was het zaak rechtop te blijven staan en lichaamstaal te gebruiken die een erudiete inhoud suggereerde.


Bij het bergen van de laatste fles liepen we naar buiten, toen we werden tegengehouden door een vrouwelijke veiligheidsagent. Hoewel iets minder besnord, oogde ze toch een pak strenger dan haar collega. Uit de intonatie waarmee ze het woord journalistos verklankte leidde ik af dat ze ons betrapt had.

‘ Si! Si! Journalistos!,’ wauwelde ik, ‘ Adios !’


We snelden naar de uitgang, waar we professor Gobelijn met zijn vliegende bol hoopten te treffen. Maar het enige dat we zagen was een troebele, Spaanse nacht. En een… TAXI!

zondag 14 maart 2010

Cult

Pijnlijk is het schijnen
in het sterrendom der cult.
Liefst zou ik verdwijnen
uit de hype en het tumult.

Vrouwen, spaar uw ondergoed,
want het past me niet.
Dwijn uw billen, weldoorvoed:
laat me zijn met mijn verdriet.

Vis niet langer naar mijn zaad,
want ‘k ben enkel goed op plaat,
Spaar uw lichaam en uw stroop,
want mijn naam is niet te koop.

Valse vriend, verdwijn!
Wring me niet in schone schijn.
Dat pakje zit te krap
en je praat/jes zijn kip/kap.

Ik keer terug naar Moeder.
De bron van mijn Natuur.
Weg van alle loeders...
Pas dan voel ik me puur.


Canal Marginal bezit alle rechten op de complete Jan Langeman-catalogus. Om deze investering te laten renderen wordt zijn werk geregeld gepubliceerd op de site.

zaterdag 6 maart 2010

Doorslaan

Norman sloeg op het balletje met een verbetenheid die hem vaagweg herinnerde aan het prille begin van deze tafeltennismatch. Vaagweg, want zoveel minuten, uren, dagen, weken, maanden, misschien wel jaren later was het haast onmogelijk die toenmalige geestdrift terug te vinden. Norman z’n hoofd was een schemerige haven vol gezonken boten geworden. Zijn spieren waren verzuurd en opgebrand, zijn rug vergroeid in de aanvalspositie. Zijn knokels kraakten niet langer, maar klonken korzelig, alsof zijn handen vol zand zaten. Maar hij bleef tillen en slaan, want zolang dat ene balletje terugkaatste moest hij doorgaan, tenzij hij toestond dat de ander won. En dat kon hij niet, want de ander was een lul. Hij heette Dombert en de haat was wederzijds. Of was het uit de hand gelopen rivaliteit? Wat het ook was, het was hevig en het zou niet stoppen tot één van de twee het onderspit delfde en het balletje eindelijk tot stilstand kwam.


Voorlopig hopte het nog altijd heen en weer, nu naar Norman die er een zoveelste lel op gaf. Zijn vermoeide ogen gleden naar zijn tegenstander, die er in schijnbaar slowmotion naartoe sprong. Het bijhorende piepen van de sportzaalvloer scheurde te pletter tegen het plafond.

‘ Wat is Dombert oud geworden,’ dacht Norman plots, ‘ En groen.’

Ze stonden al zo lang in het tl-licht dat ze er helemaal van doordrongen leken. Hun lijfgeur was basketsloef. Ze bestonden niet meer, waren de sportzaal geworden. Dat was een deprimerende gedachte. Norman had er, net zoals Dombert, vaak aan gedacht om forfait te geven. Maar daarvoor waren ze beiden te dapper. Of te laf. Dat is soms een dunne grens. Af en toe waagden ze een aanzet tot een beschouwend gesprek, maar doorgaans kwamen ze niet verder dan dit soort dingen:

‘ He Dombert, nog goede films gezien de laatste tijd?’

‘ Ja, die van mijn leven. Waar oscarmateriaal, los van deze vrij langdradige scène.’

‘ Zeg dat wel,’ riep Norman, er onderwijl nog een lap op gevend, ‘ Ik kan me zelfs niet meer herinneren hoe lang we hier zijn. Laat staan dat ik weet hoe laat het is of welk weer er buiten heerst. Of hoeveel kinderen mijn vrouw ondertussen met weet ik welke ander heeft. Of hoeveel koffies ik niet heb gedronken op een terrasje in de zon. Het enige dat ik weet is dat ik die bal keihard naast je palet ram! Pak aan!’

‘ Pak zelf!’

En toen sloegen ze door. Letterlijk.

Figuurlijk was het al lang een hopeloze zaak.


Hopeloos.

Hopeloosheid is vaak een waanbeeld bedacht door luie mensen om zichzelf te sussen. Die gedachte drong zich plots op aan Norman, wat vreemd was, want gevangen in dit complete gebrek aan tijd, ruimte of notie, dacht hij meestal aan heel basale dingen, zoals kak verspreiden in een voorwerp dat ertoe bestemd was en niet over je billen, benen en het grondvlak. Of aan een hartig blokje kaas in plaats van de ontastbare impulsen uit hun geïmplanteerde energiereservoir. In wezen kon het leven simpel zijn, bedacht Norman, maar hier en nu was het moeilijk. En waarom?

‘ Zeg,’ zei hij gelaten, alsof hij het palet ging neerleggen (maar toen sloeg hij toch), ‘ Weet jij eigenlijk nog waarom we hier ooit mee begonnen zijn?’

‘ Natuurlijk,’ kaatste Dombert terug, ‘ Omdat we elkaar haten!’

‘ Ik haat je niet,’ zei Norman.

‘ Nee?’, schrok Dombert, maar hij dacht dat het een afleidingsmanoeuvre was en herpakte zich.

‘ Ik wil je hooguit vernietigen in dit toernooi,’ sprak Norman, ‘ Maar je echt haten, genre ik sla een krater in je kop, spit je hersenen eruit met een zanderige spade, verkap de boel en verzend alle deeltjes in hartvormige envelopjes naar al je dierbaren… Nee, dat niet. Toch niet echt. Maar de vraag was waarom we ooit begonnen waren. Je weet wel, heel lang geleden, toen we nog niet bejaard waren en een leven hadden.’

Dombert dacht diep na, maar ook niet té diep, want hij moest gefocust blijven.

‘ Geen idee,’ zei hij uiteindelijk, ‘ Had jij niet met mijn vrouw of mijn dochter geslapen of mijn promotie bij het belbedrijf ingepikt? Ja, nu weet ik het! Als jij niet zo had geslijmd en geroddeld bij de grote baas stonden we ons nu niet te vertillen, maar zat ik rustig architecturale plannetjes voor nieuwe telefooncellen te tekenen, terwijl jij nog steeds mijn asbak leegde!’

‘ Ik ben nooit je secretaresse geweest en al helemaal niet in de telefonale sector. Ik werkte bij de vuldienst van een bitterbalbedrijf.’

‘ Helemaal vergeten,’ zei Dombert, ‘ Had je dan iets lelijks gezegd over mijn moeder of mijn hond? Ja, nu weet ik het weer!’

‘ Jij weet niks,’ zei Norman, ‘ Of je kan het je toch niet meer herinneren…’

Norman hield een strategische stilte.

‘ Maar ik wel! Het was op een zonnige dinsdag, al kan het ook een maandag, woensdag, donderdag, vrijdag, zaterdag of zondag geweest zijn en druilerig of mistig of plakkerig roos. We stonden ergens, ik en jij, binnen een of andere relatie die we toen hadden, vriendschap, broederschap of misschien zelfs iets sluimerend homo-erotisch. En we verveelden ons, hadden al lang de essentie van ons verbond bereikt en wouden iets nieuws, iets luchtigs, toen we het idee krijgen om een spelletje pingpong te spelen. Al hadden we eerst nog getwijfeld aan een potje bowlen … Wat beter was geweest! Veel beter! Een mooi af te ronden spel!! Maar nee, jij moest zonodig pingpong spelen!!! En we sloegen, bleven slaan, kregen al gauw ruzie over onze keuze, sloegen door en slaan nog steeds. Pak aan, idioot!’


Norman sloeg en Dombert sloeg terug. Ze sloegen.

Gaten. In. De. Lucht.

Het. Spel. Was.

Uit.

In al zijn onwezenlijkheid leek het de eerste echte gedachte in eeuwen. Ondraaglijk gewicht viel van beider schouders en trok hen mee in de val. Hijgend en reutelend vielen ze op de grond. Het plafond suisde boven hun hoofden, basketsloef brandde in hun neus en het tl-licht smolt gaten in hun brein, werd ondraaglijk vuil en deed hen net niet overgeven.

‘ Wie… Wie heeft er gewonnen?’, piepte Norman verslagen.

‘ Geen idee… Ik weet niet wie er laatst op het balletje heeft gemept.’

‘ Is het dan gelijkspel?’

‘ Geen idee?’

‘ Wat was de vorige score?’, kirde Norman in paniek.

‘ Vergeten bij te houden.’


‘ Laat anders maar,’ blies Norman met zijn laatste adem…

‘ We hebben alle twee gewonnen.’

maandag 1 maart 2010

Bond zonder hoop

De tijd gaat snel
als je hem verspilt.


'Bond zonder Hoop' is een vereniging zonder winstoogmerk die een volwaardig alternatief wil bieden voor een andere Bond die wij niet bij naam wensen te noemen.