-->
De schrijver nam een dagje verlof en trok naar het strand. Hij vleide zich neer in het zand en keek naar de wolken waarin hij vooral niks probeerde te zien.
‘ Oh rust,’ wauwelde hij voor een keer tegen zichzelf en niet tegen een imaginair publiek, ' Jou proberen omschrijven zou niet alleen vermoeiend zijn, maar ook afbreuk doen aan je schoonheid. Vandaag laat ik je zijn wat je bent.’
Een wolk dreigde op een grote kebab te gaan lijken en de schrijver sloot zijn ogen. Hij probeerde vooral niet te fantaseren of te denken. Vreugde, verdriet, triomf, verlies, liefde, haat, onmacht… Het waren geen woorden, maar essenties die hij liet woelen in zijn eigen rauwe ik.
‘ Ik ben precies levend biefstuk,’ dacht hij, maar herpakte zich meteen: ‘ Nee, dat ben ik niet. Ik ben niks in het bijzonder, ik besta. En dat is een ijskar.’
Scherp gejengel sneed de rust in twee. De schrijver sprong recht en rende naar de mobiel die stopte bij de strandrand. Aangekomen keek hij dwars door de kaart, bang dat ze zijn taalgevoel zou prikkelen.
‘ Doe maar wat,’ zei hij schijnbaar achteloos tegen de ijsventer.
De man keek verbaasd en sprak: ‘ Mijnheer, u brengt mij van de wijs, ik verkoop gewoon ijs en voor een democratische prijs geef ik u gewoon euh… Euh…’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten