dinsdag 6 november 2012

De eenzaamheid van de tandarts

Frank testte zijn nieuwe boor op een patiënt die meer kwijl loste dan de mondzuiger opkon.  Het was een gelig mannetje dat naar oude kaas geurde, het soort mens wiens pijn voor de weinige arbeidsvreugde zorgde.  Een reden om op te staan en door te gaan.  Frank was het al lang beu.  In honderden monden had hij gekoterd, tonnen tandplak verwijderd, genoeg vulling gestoken om twintig aardkorsten te vergiftigen.  Hij duizelde bij de gedachte en drukte zijn boor dieper door.
‘ Wiewwewawwewuishe!’, sputterde het mannetje, met zijn armen zwaaiend.
‘ Je weet toch nog wat het codewoord voor stoppen is?’, vroeg Frank minzaam harder duwend, ‘ Kriebelkrabbelkruisje!’
‘ Wiewwewawwewuishe!’
‘ Inderdaad, maar je moet nog iets beter articuleren.’
Het mannetje gaf op, temeer omdat de boor al een paar keer in zijn flapperende tong had gezeten.  De weinige verdoving die Frank hem had toegediend begon uit te werken.  Het mannetje kon zich enkel inbeelden dat hij niet hier en nu aan deze kant van de pijngrens zat, terwijl Frank lustig doorwerkte.  Hij beulde zich af om de zestien gaten te boren, waarvan hij vier uur eerder had beweerd dat die er zaten.  Het vullen zou hij een volgende keer doen, zodat de patiënt nog een paar weekjes moest overleven op helse pijn en de gaten in de kaas.  Het laatste stukje steen was in zicht, de beloning hing als een wortel voor zijn neus.  Hij spande zijn spieren, drukte door en schoot uit, wars door de bovenlip over de neusbrug naar de haarlijn drillend.  Het mannetje gilde, terwijl het bloed op de smetteloos witte muren spoot.  Frank drong nog kort door tot de rand van het schedeldak, alvorens de boor uit te zetten.  De onthutste ogen van het mannetje priemden door de rode smurrie.
‘ Dat is dan vijfhonderd euro,’ zei Frank.

Een fikse discussie, gevolgd door een verdovend shot en een containerdumping later stond Frank zijn muren te witten.  Het moest snel gaan, maar hij had een goed productje, speciaal ontwikkeld voor iets te enthousiaste tandartsen.  Ondertussen dacht hij na over de dingen des levens, zoals daar zijn zingeving, het beheer van de vrije wil en het witten van muren.  Frank vroeg zich af of hij nu eigenlijk lol had beleefd aan zijn uitspatting.  Het antwoord was uiteraard nee.  Waarom had hij die brave man mismeesterd?  Omdat hij oud, zielig en kazig was?  Of lag er iets veel diepers aan de oorsprong, iets waarmee Frank liever niet geconfronteerd werd?  Uiteraard.  Frank was een loser en hij wist het.  Als kind had hij maar een vriend, een kapotte dweil met twee gaten erin die vaagweg op de ogen leken van iemand die geen ogen had.  Uren zat hij met de dweil te converseren, maar deze zei nooit iets terug.  Een keer kwam hij klaar op Frank zijn schoot (of was het gewoon pis, kwijl of ondefinieerbaar lichaamssap), toen mama hem niet goed had uitgewrongen.  Sindsdien leidde Frank zijn levenspad recht naar vochtaflatende levensvormen die niet in staat waren tot conversatie.  Kwijlende patiënten die reutelden onder het trillen van de boor.  Dat was wat hem woedend maakte.  De eenzaamheid van de tandarts.
Hij liet deze gedachte bezinken, terwijl hij mee neuriede met een nummer van Gers Pardoel.  Hoewel hij altijd had beweerd Gers Pardoel zonder verdoving te willen onttanden, moest hij toegeven dat de man lang niet slecht klonk, dat zijn muziek hem zelfs ontroerde.  Zat er iets in het productje dat hem week maakte of was het dan toch…  Emotie?  Met betraande ogen keek hij naar de muur die weer wit was.  Zo zou ze eeuwig blijven.  Geen bloed meer.  Nooit meer.  Hij zou zijn volgende patiënt met veel egards behandelen, als een heuse heer.  Of in dit geval als een wrattig, uit de huidplooien meurende kwab vlees met een stel amper als tanden te definiëren uitstulpingen.   
‘ Kom binnen, kom binnen…’, stamelde Frank, op het laatste moment zijn uitgestoken hand terugtrekkend, ‘ Mijnheer…’
‘ Mevrouw,’ zei de levensvorm wiens borsten effectief klieren bleken te bevatten, ‘ Mevrouw Hortmans.’
‘ Mevrouw Hortmans…  Vertelt u eens wat het probleem is.’
‘ Het probleem met mijn tanden of het andere probleem?’
Frank wreef zich in de zweterige handjes.  Deze engel was gezonden door een hogere macht, om hem duidelijk te maken dat het menselijke ras niet helemaal verwerpelijk was. 
‘ Waarom vertelt u niet eerst het andere probleem, kwestie dat onze dokter-patiënt op punt staat alvorens we intiem worden.’
De in het rijksregister als vrouw ingeschreven levensvorm barstte in janken uit: ‘ Intiem!?  INTIEM?!?!  Zwijg mij er over!  Het probleem situeert zich helemaal in die sfeer!’
‘ Welk probleem?’, zei de tandarts, die nogal verstrooid van aard was en zich afvroeg wie er in zijn broek had gekakt.
‘ Het probleem met…’

Het daarop volgende relaas, dat gedrenkt was in een sausje van algehele smart, onbegrepenheid en mensenhaat, zullen we u besparen, al willen we u zeker niet onthouden dat er een perverse konijnentemmer, een groen mannetje genaamd identiteitscrisissmurf en een tros duiven in voorkwamen. 
‘ En toen riepen die roekoe naar mij!’, besloot de vrouw haar relaas.  Ze liet haar woorden even bezinken en zei toen: ‘ Nu is het aan jou.’
Frank kreeg een paniekaanval.  Naar mensen luisteren was een ding, maar zelf iets vertellen…  Wat kon hij zeggen?  Dat hij uren op zijn kabinet sleet, terwijl hij elke conversatie smoorde met beitels en boren.  Dat hij elke werkdag besloot met een kant en klare maaltijd uit de supermarkt, waar hij tevergeefs tussen de rekken zocht naar de vrouw die hij niet zou durven aanspreken?  Dat hij zijn frustraties botvierde op argeloze klanten die geen andere keuze hadden dan hun lot bloedend te ondergaan?  Nee, dat kon hij niet vertellen.  Hij was een leeg vat.

Frank stond zwijgend recht en trok zijn handschoenen aan:
' Zullen we er anders aan beginnen?'


Verbeter de leesbaarheid van dit kortverhaal en steun de ontbossing: copypaste het in Word, kies lettertype 175 en druk af op zestiendubbel papier. 

Geen opmerkingen: