Frank testte zijn nieuwe boor op een patiënt die meer
kwijl loste dan de mondzuiger opkon.
Het was een gelig mannetje dat naar oude kaas geurde, het soort mens
wiens pijn voor de weinige arbeidsvreugde zorgde. Een reden om op te staan en door te gaan. Frank was het al lang beu. In honderden monden had hij gekoterd, tonnen
tandplak verwijderd, genoeg vulling gestoken om twintig aardkorsten te vergiftigen. Hij duizelde bij de gedachte en drukte zijn
boor dieper door.
‘ Wiewwewawwewuishe!’, sputterde
het mannetje, met zijn armen zwaaiend.
‘ Je weet toch nog wat het
codewoord voor stoppen is?’, vroeg Frank minzaam harder duwend, ‘
Kriebelkrabbelkruisje!’
‘ Wiewwewawwewuishe!’
‘ Inderdaad, maar je moet nog
iets beter articuleren.’
Het mannetje gaf op, temeer omdat
de boor al een paar keer in zijn flapperende tong had gezeten. De weinige verdoving die Frank hem had
toegediend begon uit te werken. Het mannetje
kon zich enkel inbeelden dat hij niet hier en nu aan deze kant van de pijngrens
zat, terwijl Frank lustig doorwerkte.
Hij beulde zich af om de zestien gaten te boren, waarvan hij vier uur
eerder had beweerd dat die er zaten.
Het vullen zou hij een volgende keer doen, zodat de patiënt nog een paar
weekjes moest overleven op helse pijn en de gaten in de kaas. Het laatste stukje steen was in zicht, de
beloning hing als een wortel voor zijn neus.
Hij spande zijn spieren, drukte door en schoot uit, wars door de
bovenlip over de neusbrug naar de haarlijn drillend. Het mannetje gilde, terwijl het bloed op de smetteloos witte
muren spoot. Frank drong nog kort door
tot de rand van het schedeldak, alvorens de boor uit te zetten. De onthutste ogen van het mannetje priemden
door de rode smurrie.
‘ Dat is dan vijfhonderd euro,’
zei Frank.
Een fikse discussie, gevolgd door
een verdovend shot en een containerdumping later stond Frank zijn muren te
witten. Het moest snel gaan, maar hij
had een goed productje, speciaal ontwikkeld voor iets te enthousiaste
tandartsen. Ondertussen dacht hij na
over de dingen des levens, zoals daar zijn zingeving, het beheer van de vrije
wil en het witten van muren. Frank
vroeg zich af of hij nu eigenlijk lol had beleefd aan zijn uitspatting. Het antwoord was uiteraard nee. Waarom had hij die brave man
mismeesterd? Omdat hij oud, zielig en
kazig was? Of lag er iets veel diepers
aan de oorsprong, iets waarmee Frank liever niet geconfronteerd werd? Uiteraard.
Frank was een loser en hij wist het.
Als kind had hij maar een vriend, een kapotte dweil met twee gaten erin
die vaagweg op de ogen leken van iemand die geen ogen had. Uren zat hij met de dweil te converseren,
maar deze zei nooit iets terug. Een
keer kwam hij klaar op Frank zijn schoot (of was het gewoon pis, kwijl of
ondefinieerbaar lichaamssap), toen mama hem niet goed had uitgewrongen. Sindsdien leidde Frank zijn levenspad recht
naar vochtaflatende levensvormen die niet in staat waren tot conversatie. Kwijlende patiënten die reutelden onder het
trillen van de boor. Dat was wat hem
woedend maakte. De eenzaamheid van de
tandarts.
Hij liet deze gedachte bezinken,
terwijl hij mee neuriede met een nummer van Gers Pardoel. Hoewel hij altijd had beweerd Gers Pardoel
zonder verdoving te willen onttanden, moest hij toegeven dat de man lang niet slecht
klonk, dat zijn muziek hem zelfs ontroerde.
Zat er iets in het productje dat hem week maakte of was het dan
toch… Emotie? Met betraande ogen keek hij naar de muur die weer wit was. Zo zou ze eeuwig blijven. Geen bloed meer. Nooit meer. Hij zou zijn
volgende patiënt met veel egards behandelen, als een heuse heer. Of in dit geval als een wrattig, uit de
huidplooien meurende kwab vlees met een stel amper als tanden te definiëren
uitstulpingen.
‘ Kom binnen, kom binnen…’,
stamelde Frank, op het laatste moment zijn uitgestoken hand terugtrekkend, ‘
Mijnheer…’
‘ Mevrouw,’ zei de levensvorm
wiens borsten effectief klieren bleken te bevatten, ‘ Mevrouw Hortmans.’
‘ Mevrouw Hortmans… Vertelt u eens wat het probleem is.’
‘ Het probleem met mijn tanden of
het andere probleem?’
Frank wreef zich in de zweterige
handjes. Deze engel was gezonden door
een hogere macht, om hem duidelijk te maken dat het menselijke ras niet
helemaal verwerpelijk was.
‘ Waarom vertelt u niet eerst het
andere probleem, kwestie dat onze dokter-patiënt op punt staat alvorens we
intiem worden.’
De in het rijksregister als vrouw
ingeschreven levensvorm barstte in janken uit: ‘ Intiem!? INTIEM?!?!
Zwijg mij er over! Het probleem
situeert zich helemaal in die sfeer!’
‘ Welk probleem?’, zei de
tandarts, die nogal verstrooid van aard was en zich afvroeg wie er in zijn
broek had gekakt.
‘ Het probleem met…’
Het daarop volgende relaas, dat
gedrenkt was in een sausje van algehele smart, onbegrepenheid en mensenhaat,
zullen we u besparen, al willen we u zeker niet onthouden dat er een perverse
konijnentemmer, een groen mannetje genaamd identiteitscrisissmurf en een tros
duiven in voorkwamen.
‘ En toen riepen die roekoe naar
mij!’, besloot de vrouw haar relaas. Ze
liet haar woorden even bezinken en zei toen: ‘ Nu is het aan jou.’
Frank kreeg een
paniekaanval. Naar mensen luisteren was
een ding, maar zelf iets vertellen… Wat
kon hij zeggen? Dat hij uren op zijn kabinet
sleet, terwijl hij elke conversatie smoorde met beitels en boren. Dat hij elke werkdag besloot met een kant en
klare maaltijd uit de supermarkt, waar hij tevergeefs tussen de rekken zocht
naar de vrouw die hij niet zou durven aanspreken? Dat hij zijn frustraties botvierde op argeloze klanten die geen
andere keuze hadden dan hun lot bloedend te ondergaan? Nee, dat kon hij niet vertellen. Hij was een leeg vat.
Frank stond zwijgend recht en trok zijn handschoenen aan:
' Zullen we er anders aan beginnen?'
Frank stond zwijgend recht en trok zijn handschoenen aan:
' Zullen we er anders aan beginnen?'
Verbeter de leesbaarheid van dit kortverhaal en steun de ontbossing: copypaste het in Word, kies lettertype 175 en druk af op zestiendubbel papier.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten