Er zaten twee vissers aan een lege vijver. Hoewel ze wisten dat er niks te vangen viel
bleven ze volharden in een boosheid die alsmaar bozer werd. Ooit waren ze vrienden, maar de vrees dat
een van de twee het onwaarschijnlijke zou vangen, al was het maar een schoen of een stukje planktonlever, had hun relatie danig aangetast. Aldus zaten ze daar, verstard en verzuurd, één oog op de dobber, één oog op elkaar.
Niks bewoog.
Ze gingen dood.
Het wafelkraam achter de hoek ging failliet.
Het wafelkraam achter de hoek ging failliet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten