Eugène was middelmatig.
Hij bestond, bewoog en ook in het afronden van zijn bestaan zou hij zich
niet noemenswaardig onderscheiden. Dit
betekende ook dat niemand last van hem had en hij dus evengoed niet kon
bestaan. In zijn stamcafé vroeg niemand
zich ooit af waar hij zat en al helemaal niet luidop. Hij had weinig toe te voegen, buiten wat briefjes en kleingeld in
de lade van de barman. De drank die
hiermee bekostigd werd maakte Eugène niet meer of minder middelmatig, maar wel
luider. Dan veranderde hij in
Meningman.
Bij deze persoonswissel hoorde
een heuse transformatie. Het hemd ging
los uit zijn broek en de gezichtsspieren vormden een onherkenbaar masker dat
soms versteende, dan weer vloeide als pudding waar iemand traag in roerde. De rest van zijn lijf volgde die
cadans. Meningman mocht dan wel geen
spectaculaire superheld zijn, hij onderscheidde zich in het rondspuien van
middelmaat, met een gebrek aan kennis en nuance dat omgekeerd evenredig was met
het eigen gelijk. De ene keer moesten
ze allemaal de kogel krijgen, de andere keer was het een schande dat ze bleven
meppen op die jongen waarvan ze dachten dat hij een gevaar vormde. Wisten ze dan niet dat hij ouders had?! Ze moesten die flikken godverdomme zelf
doodknuppelen!
Zo ging het een hele avond door
tot de figuurlijke luchtbellen letterlijke proporties aannamen, in het
slechtste geval voortgestuwd door een stootje maagzuur. Maar ze hadden het dan toch weer eens
gezegd, want de waarheid benoemen was een eerste stap naar de realisatie van
een groter project, dat doorgaans tot deze stap beperkt bleef. Er was triomf noch schade. De gelijkgezinden hadden stoom kunnen
aflaten en de volgende dag was men alle vergeten.
Het werd pas problematisch toen
Eugène het internet ontdekte, een krachtig medium waarin hij de mogelijkheid
zag om zijn meningen buiten de grenzen van het café te verspreiden. Hij vervoegde een ondergrondse
verzetsbeweging die strijd leverde onder de vlag ‘We zijn het beu’ en uit 527
leden and counting bestond. Het
beu zijn van ‘het’ vormde een bron waaraan men zich schier eindeloos kon
laven. Woorden schoten te kort om dit
onveilige, corrupte, uitzichtloze en ook wel stomme land te beschrijven. Als men bij het ondergaan van de zon de
rolluiken niet sloot zou men zien hoe de wereld in een apocalyptisch oord vol
plunderende bendes en klein geschapen exhibitionisten veranderde. Onverlaten die beweerden dat het allemaal
wel meeviel werden een aan de achterlijkheid grenzende naïviteit
toegedicht. Ze zagen het niet of wilden
het niet zien. Vorige week was Fons
haast van zijn sokken gereden door een zot met een BMW. Het hoefde allicht niet gezegd welk soort
zot in dat type wagen reed, had Fons er subtiel aan toegevoegd, want in het
beschrijven van bepaalde minderheden was men voorzichtig. Men noemde hen ‘die mannen’ of ‘ je weet wel
wie ik bedoel.’
‘ Wij zijn landgenoten, maar het
zijn zij die van het land genieten,’ typte Eugène eens in een liederlijke
bui. Terwijl hij zijn vondst
doorspoelde met een slok wijn, vroeg hij zich af of het effectief een vondst
betrof, maar enkele ‘vind ik leuks’ van zijn lotgenoten trokken hem over de
streep. Vanaf dan werden ‘die mannen’
consequent aangeduid als ‘landgenieters’, wat Eugène stimuleerde om nog meer
variaties op leeg gemolken meningen te posten, wat vaker dan verdiend op
applaus werd onthaald. Eindelijk werd
hij aanvaard, wat hem stimuleerde om de fles af en toe in de kast te laten
staan. Op café ging hij al helemaal
niet meer en hij werd er ook niet gemist, dus dat zat wel snor. Hier kon hij luid zijn zonder zijn stem te
verheffen, hij bereikte honderd keer meer mensen dan de vijf man en een
paardenkop aan de toog en waar alles vroeger in walmen oploste, bleven zijn
straffe stoten in de digitale lei gegrift.
Dit was Meningman 2.0., met een spervuur aan onverschrokken opinies dat
opgezogen door het krachtveld van het verbond aanzwol tot een alles benoemende laserbeam.
Het was tijdens een van deze
werkelijk niks oplossende acties dat Meningman werd getroffen door het lot. De opwinding die gepaard ging met het
afvuren van meningen en het opbollen van het collectieve gelijk leidde tot een
overbelasting van zijn interne circuit.
Zijn doodvermoeide ogen trachtten de waas nog te clearen, terwijl
zijn tracker de error probeerde te detecteren. Waren zijn energy levels low of ging
hij gewoon dood? Verzonken in de
spiraal der meningen kreeg hij geen grip op de feiten. De woorden op het scherm vervaagden tot wat
ze werkelijk waren: nietszeggende vormen.
Dit noch eender ander besef drong tot hem door en plots kwakte Eugène
voorover, met zijn kop op het klavier.
Het was een wel zeer middelmatige dood, zelfs voor een superheld als
Meningman.
Hoewel er een zekere leegte
uitging van zijn ongeschreven boodschappen, werd zijn verdwijning niet echt
opgemerkt. Maar alsof zijn dood dan
toch een verschil maakte, werd ‘We zijn het beu’ niet veel later
opgedoekt. Bepaalde onverlaten
probeerden de groep te misbruiken om linkse propaganda binnen te smokkelen en
om tweedehands strijkijzers te verkopen, waarop de beheerder besloot dat hij
echt wel wat beters te doen had, al wist hij zelf niet meteen wat. De strijd woekerde echter verder middels
talloze vertakkingen naar zusterbewegingen.
Een fractie van de geest die Eugène van andere dieven had gestolen
leefde er in voort.
Voor de rest bleef hij behoorlijk
dood, wat al bij al geen slechte zaak was.
De klootzak.
1 opmerking:
Da verhaal is precies nog wel zo, allez ja, ge weet wel zo.
Anoniempje
Een reactie posten